SCREAM – gedachtenspinsels na een medische fout
Een tijdloos bestaan
Dampende nevels als contouren
Zo leven wij in de vage vergeefsheid
van ons bestaan
Ik aanschouw wederom een volle asbak
grijze mist in een verderfelijk bestaan
Verlaten oever, vergeten niemandsland
Onwetendheid over heden en verleden
Web en radar van het escapisme
Waarbij de zorgbestuurder het vaandel
van de burger draagt
Paradetroep der onwetenden, onwillenden
Ik aanschouw de zinloze onwerkelijke
Werkelijkheid
Beton en een voetstap
Stilte
Een vlek
Een toeschouwer
Wederom marcheren zij voorbij
Bloeddorstig en bezeten
driestrijd om de haan
Het verleden wurgend
Bloed aan de schoenzool
Het bestaan gaat voort
Mistige zandbak van het heden
Grijze ochtendregen
Met verkrampte klauwen wurgen zij mij
Ik wil schreeuwen maar zwijg
Schoonheid vergaat voor de bloesem
kan groeien
Bewust onbewust draaft men voort
vlees uit vlees gesneden
Tocht in mijn kop
Ik kijk naar de hemel
De regen knikt langzaam terug
Sneeuw verlaat zijn schaduw
bloemen branden
Geldstroom stuwt de doordrekte, kleffe
onstuimige wereld nors onder haar brede gewelven stuk
Wederom een muur
het touw verschijnt
Drek in de darmen
Zo kruipt men voort
Nagels in het wegdek
Angst en verderf onder de gedupeerden
Onder de sterke schoen knerpt alweer
een hand
De stilte kan niet harder zijn
Dan woorden kunnen klinken
De verkoop gaat door
de biljetten kleven aan begerige handen
Woorden uit het schedeldak
De vrijheid zit vast en verliest haar vorm
Zwart is de zwaartekracht van het gevoel
Ik werp mijn sigaret op straat
Een koude wind
Een stille echo is het antwoord
Bedelend strompelt men over elkaar heen
gevechten zijn niet duur
Macht drijft tot waanzin
al wat is wordt nietig
De kern slaat hard
maar men loopt dravend aaneen
Het noodlot tartend
Bewegingsloos loopt men zonder lijf
Men wacht met het geduld van een stervende
Haat en afschuw vormen de ondertoon
Zo trekt de horizon aan ons voorbij
Alsof er nooit iemand heeft bestaan
Alsof er nooit iemand zou kunnen bestaan
Het grijze onheil vertrapt de mensheid
Strijdliederen galmen eenzaam en verlaten
in het niets van haar echo
Het einde nadert in volle vaart
maar men verkiest de berg
Lege illusie der kracht
De wereld draait om haar kern
en verliest haar as
Hoe lang moeten wij nog lopen
tegen opbod en afbraak in
Nietig is de mens
De wolken tonen grimmiger
Het landschap dekt ons in
zo verdwijnen wij dieper en dieper
De mensheid laat zich meezuigen
De stad zucht onder haar gewelven
wij aanschouwen en vervolgen onze weg
Voetstappen in het duister van de dag
Begerige, natte ogen
Klokken luiden en hanen sterven
Kinderen verdwijnen in opblaaskussens
van onbekende makelij
Sirenes sieren de charme van de stad
Een zwerver likt de stoep
Bloeddorstig regeert men de mensheid
onder de voorwaarde van het
eenrichtingsverkeer
Ik richt mijn blik in de verte
Op weg naar het niets
De overgebleven revolutie
Blijkt een revolutie tegen haar eigen
geschiedenis
Zo bouwen wij parmantig het heden
Zorginstituten gestut door pilaren
Betonrot duurt lang
Een tekkel trekt haar baasje voort
De wereld laat los in het moeten
Spontaan uitdragende gedachten
krijgen hun weerga in onderbreking
Ondermijning in de schepping der kunst
De verloren vraag schreeuwt in mijn kop
Een kraai verlaat het kerkhof
Ik vertrap de mieren maar zij planten
zich voort
Luister naar het zwijgen der dingen
heden zonder verleden
Burgers van het niets
Vissen spoelen aan en ramen zijn
verlicht
De roltrap spuwt de mens de wereld in
Onder het stof van de dag
de drab van gisteren
Ik loop in de echo van de stilte
Het systeem verzwaard de leugen
Zorgbestuurders knagen de waarden aan
Ononderbroken marcheert men door
Wereld zonder ruimte
de sponning klapt uiteen
Op straat een gele plas van reclame
aan de overkant
Een man plakt biljetten op stille
lantaarns
Auto’s vervolgen hun weg
Ik sta voor het raam en kijk zwijgend
toe
O, dravend land van niets
De hemel laat zich vallen
Kontakten scheuren uiteen
de draagkracht verdwijnt in de modder
van de vorige ochtend
De wereld is bedrieglijk
In al haar vormen
De trein dendert over haar geluid
gelijk de mens over het fenomeen
Wederom een dag in niemandsland
alwaar de tijd voorbijtrekt
Tijd waar een ander voor vecht
Mijn oog is vocht
vuur zijn mijn ingewanden
Laat mijn ogen zien
maar laat ze het aanschouwde delen
Gonda Hervaud